Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW2847

Datum uitspraak2006-04-13
Datum gepubliceerd2006-04-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/2097 WUV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WUV-uitkering in verband met ongeoorloofde samenloop Pensioenuitkering. Is beslissing aan te merken als appellabel besluit?


Uitspraak

05/2097 WUV Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster) Datum uitspraak: 13 april 2006 I. PROCESVERLOOP Onder dagtekening 25 februari 2005, kenmerk JZ/L80/2005, heeft verweerster ten aanzien van appellant een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet). Tegen dit besluit heeft mr. A. Bierenbrooodspot, advocaat te Amsterdam, als gemachtigde van appellant bij de Raad beroep ingesteld. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2006. Aldaar is voor appellant verschenen mr. Bierenbroodspot voornoemd, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. OVERWEGINGEN Bij het bestreden besluit heeft verweerster ongegrond verklaard het namens appellant ingediende bezwaar tegen een beslissing van verweerster van 15 oktober 2004, inhoudende intrekking per 1 januari 2004 van de bij beschikking van 6 november 1980 aan appellant verleende periodieke uitkering ingevolge de Wet wegens ongeoorloofde samenloop met aanspraken ingevolge de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945. Blijkens de gedingstukken is appellant echter al bij schrijven van 2 november 1987 door de Uitkeringsraad, rechtsvoorganger van verweerster, ervan in kennis gesteld dat zijn periodieke uitkering ingevolge de Wet wegens ongeoorloofde samenloop in voormelde zin met terugwerkende kracht is komen te vervallen en dat het teveelbetaalde bedrag ad fl. 156.825,28 wordt teruggevorderd of verrekend. Namens verweerster is ter zitting van de Raad toegelicht dat deze terugvordering al geruime tijd is afgewikkeld. De Raad ziet zich deswege primair gesteld voor de, ambtshalve te beantwoorden vraag of de beslissing van 15 oktober 2004 wel is aan te merken als een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Die vraag beantwoordt de Raad op grond van de navolgende overwegingen ontkennend. Gelet op de inhoud van genoemd schrijven en hetgeen daarop is gevolgd kan de Raad tot geen andere conclusie komen dan dat al destijds ingevolge de Wet een op rechtsgevolg gericht besluit tot intrekking van de periodieke uitkering van appellant is genomen, waartegen appellant rechtsmiddelen had kunnen aanwenden. Dat aan de voet van dit schrijven geen rechtsmiddelenclausule is opgenomen kan hieraan onder de gegeven omstandigheden niet afdoen. Mede in aanmerking genomen dat, naar namens verweerster verder is toegelicht, de beslissing van 15 oktober 2004 slechts om administratief-technische redenen is genomen - te weten om de routine van door het computersysteem nog steeds vervaardigde, op nul gestelde berekeningbeschikkingen te kunnen beëindigen -, kan deze beslissing niet gelden als een terzake (nieuw of nader) genomen besluit in de zin als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat verweerster de bezwaren van appellant tegen de beslissing van 15 oktober 2004 bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk had dienen te verklaren. Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan worden gelaten. De Raad zal voorts zelf in de zaak voorzien. De Raad acht, ten slotte, termen aanwezig om verweerster met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant, ten bedrage van € 644,- als kosten van juridische bijstand. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het beroep gegrond; Vernietigt het bestreden besluit; Verklaart het tegen de beslissing van 15 oktober 2004 ingediende bezwaar alsnog niet-ontvankelijk; Veroordeelt verweerster in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de Pensioen- en Uitkeringsraad; Bepaalt dat verweerster aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 35,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door C.G. Kasdorp als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en E. Aardema als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 april 2006. (get.) C.G. Kasdorp. (get.) J.P. Schieveen.